“Corneel zal hij heten”.
Vader Abt en broeders,
Op zondag 2 augustus 1938 rond 07.00 in de morgen ben ik geboren en dezelfde zondagmiddag door drie buurvrouwen die – toevallig of niet – alle drie “Maria, Marie of Mie” heetten, samen met mijn peter en meter naar de parochiekerk gedragen om gedoopt te worden. De pastoor die mij ging dopen vroeg aan mijn peter, mijn grootvader van moeders zijde: “Hoe zal hij heten?”. Zijn antwoord luidde krachtig en bijna bijbels: “Corneel zal hij heten” (Lc.1,63).
Het leven was nog eenvoudig en er moest geen naam gekozen worden: voor de 2e zoon van ons gezin was dat automatisch de naam van mijn peter, mijn grootvader van moederszijde dus. Hij heette “Cornelius, Corneel”, roepnaam “Neel of Kees”. Mijn roepnaam werd “Neel”. Deze naam werd dus bij mijn doop geschreven worden in de palm van Gods hand.
De “Cornelius” naar wie ik genoemd werd is de H. Paus Cornelius. Hij wordt samen met zijn vriend, de H. Cyprianus van Carthago, als martelaar vereerd op 16 september. Cornelius behoorde tot de Romeinse patriciërsfamiie ‘de Cornelii’. Hij was de 21e bisschop van Rome in de 3e eeuw en stierf in ballingschap in Citavecchia in 253. Hij werd begraven in de Catacombe van Callixtus.
De H. Cornelius werd vooral aangeroepen als bijzondere patroon tegen “stuipen, jicht en vallende ziekte”. Hij was een volksheilige die vooral in de boerendorpen in de grensstreek tussen Nederland en België werd vereerd. En Hij werd daar ook aangeroepen “voor geluk in de stal”. Dit omdat hij in de afbeeldingen in zijn rechterhand een koehoorn heeft (als teken van zijn afkomst de Cornelii.
Deze Cornelius moest voor mij als patroon plaatsmaken voor een naamgenoot, Cornelius de Honderdman.
Maar eerst nog iets over naamveranderingen.
Bij het begin van mijn noviciaat in februari 1963 had ik de keuze: mijn doopnaam houden of een kloosternaam kiezen. Voor mij was het heel eenvoudig: het doopsel waarbij ik naam “Cornelius” kreeg is het fundament van mijn christen-zijn, ook als ik monnik wordt.
Dit doet niets af aan de betekenis van een nieuwe kloosternaam. Voor beide opties zijn goede bijbelse motieven: Abram werd Abraham, Saraï werd Sara, Jacob werd Israël, Simon werd Petrus, Saulus werd Paulus, en aan de andere kant: Adam bleef Adam, Isaac bleef Isaac, David bleef David, Jakobus bleef Jakobus, Maria bleef Maria, Jozef bleef Jozef. Dit ter geruststelling voor degenen die een kloosternaam kozen én voor hen die hun doopnaam hielden.
Nu over ‘mijn Cornelius’.
De ene Cornelius moest in mijn beleving plaats maken voor een andere, en wel, voor Cornelius, de honderdman uit Handelingen 10.
Toen ik de eerste keer bewust en met aandacht dat hoofdstuk las was ik zeer getroffen , ontroerd zelfs, door deze “heidense honderdman”, door zijn geloof en zijn leven. Hij heeft me nooit meer losgelaten.
Luisteren we nu naar wat Lucas over Cornelius zegt in het 10e hoofdstuk van de Handelingen. Te lang om heel het hoofdstuk te lezen, alhoewel het een scharnierhoofdstuk is in de Handelingen. Met Cornelius begint namelijk de roeping van de niet-Joden tot Christus. Dit wordt in dit 10e en het 11e hoofdstuk officieel erkend door Petrus als eerste der apostelen.
De icoon die u hier ziet is geschilderd door Joris Van Ael op vraag van, toen nog, Br. Bernardus die prior was als cadeau van de communiteit bij mijn 60e verjaardag.
Handelingen 10, 1-2:
“…Er woonde in Caesarea een zekere Cornelius, een honderdman van de Italische cohorte. Hij en zijn huisgenoten waren vroom (religiosus), en godvrezend (timens Deum), hij gaf veel aalmoezen aan het volk hij bad voortdurend tot God (deprecans deum semper)”. Dat is Cornelius.
Daarbij moeten we ook bedenken dat voor Joodse mensen uit het tijd van het evangelie de “godvrezende” ,een vreemdeling, een niet-Jood, was, maar dat hij wel leefde met respect voor het Jodendom en, voor zover mogelijk, en overeenkomstig de Joodse Thora. Het waren de zgn. “proselieten” die zelfs een eigen plaats hadden in de tempel van Jeruzalem. Cornelius is zo’n proseliet. Hij heeft niet alleen besef van het mysterie, hij heeft bovendien besef van God. Het mysterie is God. Het mysterie, Hij krijgt een stem die de mens aanspreekt, zoals we zullen zien.
Nu maken we een sprong naar het 7e hoofdstuk, v.1-10 in het evangelie van Lucas. Daar gaat het ook over een Romeinse honderdman. Hij heeft nog geen naam.
De meeste exegeten nemen aan dat het hier gaat over dezelfde hoofdman als in de Handelingen. Deze honderdman had een zieke knecht die hem zeer dierbaar was. Hij stuurt “enkele oudsten van de Joden” naar Jezus met de vraag: “Kom om mijn knecht te genezen”. Zij gebruiken als argument om Jezus zover te krijgen: “…Hij verdient het want hij houdt van ons volk en heeft op eigen kosten de synagoge voor ons gebouwd”.
Jezus gaat met de gezanten mee, maar de honderdman laat zeggen: “Heer, ik ben het niet waar dat Gij bij mij binnenkomt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal genezen”.
Jezus zal deze honderdman, avant-la-lettre, heilig verklaren met de woorden: “Zo’n groot geloof heb Ik in Israël niet gevonden”.
Als we die twee bijbelpassages naast elkaar legt moet je wel zeggen dat het over dezelfde honderdman gaat.
Handelingen 3-5:
“Eens, omtrent het negende uur van de dag (het uur van het gebed), zag hij duidelijk in een visioen een engel Gods binnenkomen, die hem aansprak: “Cornelius”. Hij staarde hem aan en zei door vrees bevangen: “wat is er, Heer?”. De engel antwoordde: “Uw gebeden en aalmoezen zijn omhoog gestegen en zijn voortdurend in Gods gedachte.
Zend daarom dadelijk mannen naar Joppe en laat vragen of een zekere Simon wil komen, die de bijnaam Petrus draagt…….”.
Cornelius stuurt twee van zijn manschappen naar Joppe, samen met “een vroom soldaat”. Is deze ‘vrome soldaat’ misschien de ‘geliefde knecht’ van de honderdman die genezen werd door Jezus in Lc.7 ?
Ook Petrus in Joppe heeft een visioen: hij moet naar Cornelius in Caesarea gaan….. Hij doet het met tegenzin Hij wordt overtuigd door dat laken uit de hemel met reine en onreine dieren…. De stem in het visioen zegt: “Vooruit, Petrus, slacht en eet”… Met aarzeling en kennelijke tegenzin doet Petrus dat.
En op het einde van het verhaal wordt Cornelius gedoopt. En zo gaat, in de persoon van Cornelius, de deur van de nog jonge ‘Joodse kerk’ voorgoed open voor alle niet Joden, voor de heidenen. De Joodse kerk wordt een universele kerk.
Cornelius bidt voortdurend, ook op de voorgeschreven gebedstijden van de Joden. God heeft Cornelius al lang in de gaten want ‘zijn aalmoezen en zijn gebed zijn voortdurend in Gods gedachte’.
Tijdens zijn gebed spreekt de Heer hem aan, heel vertrouwelijk, persoonlijk, met zijn eigen naam, “Cornelius”. Hij wordt letterlijk geroepen.
Cornelius antwoordt: “Wat is er, Heer”? Alsof hij wil zeggen: “wat kan ik voor u doen? Ik ben bereid te doen wat Gij mij vraagt”. Alsof ze elkaar als goede vrienden al lang kennen.
Dat is de mens Cornelius. God roept hem. Hij is beschikbaar voor Gods plannen.
Nog even in het kort twee citaten uit de “Het getuigenis over de H. Bisschop Cornelius” van Symeon Metaphrastes uit de 10e eeuw. In de Grieks-Latijnse patrologie col.1293-1314). Daarin heeft ook Joris Van Ael inspiratie geput bij het schilderen van deze icoon.
“Toen de Apostelen verstrooid waren … na de dood van Stefanus … was ook Cornelius op weg gegaan en bereikte hij …. Antiochië. Vandaar vertrok hij weer samen met Petrus en Timotheüs… Ze wilden ook de inwoners van stad Skepsis (het huidige Balikesir in West Turkije) tot geloof brengen…. Wie zouden zij afvaardigen? Zij loten en het lot viel op Cornelius. Zo werd hij de “oudste”, de “presbyteros”, de “bisschop” van de christelijke gemeente in die stad….Velen namen het geloof aan door Cornelius’ toedoen…. ”.
“… Oud geworden hoort hij in een visioen de Heer tot hem zeggen: “Cornelius, kom tot Mij. Ik heb voor jou de kroon der gerechtigheid bereid”.
Cornelius boog diep en hij stierf met dit gebed op de lippen:
“Heer onze God, Gij hebt mij waardig gekeurd dat ik het geloof zou bewaren, dat ik de wedloop zou volbrengen, en uw tegenstander zou overwinnen (2 Tim.4,7.8 !). Ik zeg u dank. Zie uit de hemel neer op uw dienaar en neem hem op in uw heilige hoogten samen met hen die aan de belijdenis van uw Naam vasthouden… “.
Cornelius sterft met dit gebed op de lippen.
Broeders, deze Heilige honderdman en bisschop, is mijn patroon en voor mij als christen en als monnik een voorbeeld en een voorspreker.
- Hij is “religieus”, d.w.z. gevoelig voor het grote mysterie dat alles en allen omhult. Dit mysterie blijft niet anoniem.
- Want Cornelius “godvrezend”, d.w.z. leeft in de vreze Gods, dat wil zeggen, hij leeft in het mysterie van Gods aanwezigheid.
- Hij “bidt voortdurend tot God”, dat wil zeggen, hij is een man van gebed, hij bidt op de gebedsuren maar ook daarbuiten.
- Hij “geeft aalmoezen”: hij vergeet zijn medemensen niet. Zijn aalmoezen en zijn gebed zijn zelfs voortdurend in Gods gedachten”, dat wil zeggen, zij zijn aangenaam aan God.
Heilige Cornelius, Honderdman en Bisschop, bid voor ons.